De mijnen van Landgraaf.
Wanneer je kinderen in het basisonderwijs een potje met kolen laat zien, weten ze niet wat het is. Hun vader en grootvader hebben er niet meer gewerkt en soms zal een overgrootvader het nog kunnen vertellen. Maar dan heb je het over een tijd die ruim 50 jaar achter ons ligt.
In onze bibliotheek staat een grote collectie boeken en personeelsbladen uit die periode van pakweg 75 jaar die enorm veel invloed had op het leven en werken in Landgraaf en omgeving. Heel veel mensen vonden er werkgelegenheid en de mijnen hadden op de dorpen een grote invloed.
Binnen het grondgebied van de gemeente Schaesberg lagen twee mijnen.
Oranje-Nassau Mijn II, ON 2 of "de koel va d'r Sjeet".
De mijn werd ook wel eens de "familiemijn" genoemd omdat hele families er werkten, althans de mannen. Voor heel veel jongens was het normaal dat zij na de lagere school naar de OVS (Ondergrondse Vakschool) gingen. Nadat in 1896 de spoorlijn Sittard-Herzogenrath was geopend, kon men beginnen met de aanleg van een steenkolenmijn. In 1898 begon met met de aanleg van de twee schachten. In 1904 komen de eerste kolen boven de grond en in 1906 kan men echt met de productie beginnen. In totaal werden door de mijn 34.065.000 ton steenkool boven de grond gehaald. De kolen waren met name geschikt voor huisbrand. Ze noemden dit ook wel de magere steenkool. Na de oorlog werd nooit meer de productie van voor die tijd gehaald. Toen het in 1958 duidelijk werd, dat het niet goed ging met de mijnbouw werkten op de twee mijnen nog ongeveer 7.000 mensen. Het duurde niet lang meer of de sluiting van de Nederlandse mijnen werd aangekondigd. Ze waren verliesgevend, importeren was goedkoper en ook aardgas had zijn intrede gedaan.
Op 1 juni 1971 sloot de ON II haar poorten en werd begonnen met de sloop.
Staatsmijn Wilhelmina
Deze mijn lag voor een belangrijk deel op het grondgebied van Schaesberg en gedeeltelijk op dat van Kerkrade. Aanvankelijk had ze de naam "Staatsmijn B". In 1905 werd dat de Staatsmijn Wilhelmina. In 1903 werd begonnen de met ontsluiting van de concessie door de aanleg van schachten en gebouwen. Begin 1909 komt de mijn echt in productie. Wanneer zij op 1 augustus 1969 haar poorten sluit heeft ze 59.136.053 ton kolen afgeleverd. Dat waren uitsluitend huisbrandkolen (antraciet) van een goede kwaliteit. Haar hoogste productie werd in 1941 gehaald.
De hele oostelijke mijnstreek maakte niet alleen een explosieve bevolkingsgroei mee maar ook veranderde het achtergebleven landbouwgebied in een van de belangrijkste industriegebieden van ons land. Maar net als in de tijd van de landbouw was er sprake van een monocultuur. Andere bedrijvigheid was er amper behalve dan de woningbouw om alle mensen een goede huisvesting te bieden. Er bleef echter altijd een tekort. Bij het aankondigen van de mijnsluiting en de snelle sluiting daarna was echter onvoldoende nagedacht over de gevolgen en het meteen beschikbaar hebben van vervangende werkgelegenheid. Mannen die niet met pensioen konden, moesten worden omgeschoold en moesten op zoek naar ander werk waarbij menigeen de mijnstreek moest verlaten.
Op de een of andere manier lijkt het er op, dat men zich indertijd schaamde voor de tijd van de mijnbouw. Gebouwen werden gesloopt en slechts op een enkele plaats is nog iets van dat verleden te zien. De afvalberg of steenberg van de Wilhelmina had geluk. Die werd meer toegankelijk gemaakt als wandelgebied, kreeg een skipiste en tot op de dag van vandaag worden plannen gemaakt. Het oude lijkenhuisje van de Wilhelmina werd geschikt gemaakt als gedachteniskapel en de oude ondergrondse leerschool in de steenberg werd weer zichtbaar gemaakt. Plannen om die leermijn weer open te stellen zijn niet meer uitgevoerd.